Huisdier thuis
In kaart brengen tussen interne conceptuele en externe visies
Het in kaart brengen tussen interne conceptuele en externe weergaven omvat het tot stand brengen van overeenkomsten tussen de entiteiten, attributen en relaties van het conceptuele model, en de overeenkomstige elementen in de externe weergave, zoals databasetabellen, kolommen en externe sleutels. Deze stap zorgt ervoor dat de constructies van het logische model nauwkeurig de structuur en semantiek van de onderliggende gegevens weergeven zoals deze worden opgeslagen en toegankelijk zijn in de database.
Om deze mapping effectief te bereiken:
1. Analyseer gegevensvereisten: Identificeer de specifieke gegevensvereisten van de bedrijfsapplicaties die met de database zullen communiceren vanaf de bedrijfs- of vereistenverzamelingsfase. Dit omvat gebruikersbehoeften, rapportquery's, transactie-updates en beveiligingsoverwegingen.
2. Normaliseer het conceptuele model: Normaliseer het conceptuele model om duplicatie te verminderen en de gegevensintegriteit te verbeteren. Identificeer entiteiten, attributen en relaties op basis van praktijkregels en logische groeperingen. Normaliseer het model volgens databaseontwerpprincipes zoals de eerste normale vorm (1NF), de tweede normale vorm (2NF) en de derde normale vorm (3NF).
3. Identificeer de databasestructuur: Bepaal de juiste databasestructuur en gegevenstypen voor elk attribuut dat in het conceptuele model is geïdentificeerd. Kies geschikte gegevenstypen (bijvoorbeeld getallen, tekenreeksen, datums, tijdstempels) in de database die nauw aansluiten bij de kenmerken van de attributen.
4. Objecten aan tabellen toewijzen: Wijs conceptuele entiteiten toe aan databasetabellen. Normaal gesproken wordt elke entiteit een overeenkomstige tabel in de database.
5. Kenmerken aan kolommen toewijzen: Wijs attributen (kolommen) uit het conceptuele model toe aan kolommen binnen de databasetabellen. Zorg ervoor dat de gegevenstypen die in de database worden toegewezen, overeenkomen met de beoogde attribuuteigenschappen.
6. Primaire sleutels toewijzen: Identificeer unieke ID's voor elke tabel via primaire sleuteltoewijzingen. Primaire sleutels identificeren elke rij in een tabel op unieke wijze en spelen een cruciale rol bij het tot stand brengen van relaties tussen tabellen.
7. Relaties en externe sleutels in kaart brengen: Identificeer conceptuele relaties en bepaal hoe deze in de database moeten worden weergegeven. Normaal gesproken worden ze geïmplementeerd met behulp van refererende-sleutelbeperkingen tussen gerelateerde tabellen. Voor elke relatie wordt een overeenkomstige externe sleutelkolom (met overeenkomend gegevenstype) toegevoegd aan de gerelateerde tabel. Deze beperking dwingt af dat waarden in de kolom met externe sleutels overeenkomen met waarden in de primaire sleutel waarnaar wordt verwezen, waardoor ongeldige gegevensinvoer wordt voorkomen en de referentiële integriteit behouden blijft.
8. Overweeg prestaties en flexibiliteit: Optimaliseer het datamodel met overwegingen voor queryprestaties en flexibiliteit. Er kunnen indexen worden gedefinieerd voor bepaalde kolommen (bijvoorbeeld kolommen die vaak worden gebruikt in queryfilters) om het ophalen van gegevens te versnellen. Reserveer ruimte voor het uitbreiden van tafels via extra attributen op basis van voorziene toekomstige vereisten.
Door deze mappingstap uit te voeren, kunt u de kloof tussen het conceptuele ontwerp en de daadwerkelijke implementatie van de database effectief overbruggen, waardoor een nauwkeurige weergave en gebruik van bedrijfsgegevens wordt gegarandeerd.